Goede Hoop
‘En onze Heere Jezus Christus Zelf, en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad, en gegeven heeft een eeuwige vertroosting en goede hoop in genade.’
(2 Thessalonicensen 2 : 16)
‘Ik hoop’ is een heel algemene uitdrukking. Iedereen kan zeggen: ‘Ik hoop’. Bij geen enkel onderwerp wordt de uitdrukking zo vaak gebruikt als op het punt van de godsdienst. Niets komt vaker voor dan dat men een bepaalde aanval op het geweten van de mensen hoort afweren met de woorden: ‘Ik hoop het’; ‘naar ik hoop zal het alles tenslotte wel goed komen’; ‘naar ik hoop, zal ik eenmaal een beter mens worden’; ‘naar ik hoop zullen we allemaal in de hemel komen’. Maar waarom hopen zij? Waarop is hun hoop gegrond? Heel vaak kunnen zij u dat niet vertellen! Maar al te vaak is het slechts een uitvlucht om een onaangenaam onderwerp te vermijden. ‘In hope’ leven zij verder. ‘In hope’ worden zij oud. ‘In hope’ sterven zij tenslotte, en bemerken dan maar al te vaak, dat zij voor eeuwig verloren liggen in de hel. Ik vraag de nauwgezette aandacht van u allen. Het onderwerp is van diepgaande betekenis: “Wij zijn in hope zalig geworden” (Rom. 8:24).
Laten wij ons ervan overtuigen, dat onze hoop gezond is. Hebben we hoop dat onze zonden vergeven zijn, onze harten vernieuwd en onze zielen in vrede met God verkeren? Laten wij er dan op toezien dat onze hoop ‘goed’ en ‘levend’ is, dat het een hoop is “die niet beschaamd maakt” (2 Thess. 2:6; 1 Petr. 1:3; Rom. 5:5). Laat ons onze wegen onderzoeken! Laat niets ons ervan weerhouden om de staat van onze ziel eerlijk en ernstig te onderzoeken. Indien onze hoop goed is, zal het onderzoek geen kwaad doen. Maar indien onze hoop verkeerd is, is het hoog tijd dat we dat weten en een betere hoop zoeken.
Een goede hoop is een hoop, die men kan verklaren. Wat zegt de Schrift? “Zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is” (1 Petr. 3:15). Als onze hoop gezond is, moeten wij er verantwoording van kunnen geven. Wij moeten kunnen aantonen, op welke gronden en om welke reden wij bij het sterven verwachten naar de hemel te gaan. Kunnen wij dat? Laat niemand mijn bedoeling verkeerd verstaan. Ik beweer niet, dat grondige geleerdheid en grote kennis onvoorwaardelijk nodig zijn tot de zaligheid. Iemand kan twintig talen kennen en heel de godgeleerdheid in zijn vingertoppen hebben en toch verloren gaan, terwijl iemand anders niet kan lezen en een heel zwak verstand bezit en toch zalig wordt. Maar ik beweer wel dat iemand moet weten wat zijn hoop is, en dat hij ons de aard van die hoop moet kunnen meedelen. Want ik kan niet geloven, dat iemand iets in bezit heeft gekregen, als hij er niets van afweet. Ik herhaal: laat niemand mijn bedoeling misverstaan. Ik beweer niet dat men, om zalig te kunnen worden, de gave moet hebben om goed te spreken. Want er kunnen tal van goede woorden over de lippen van een mens vloeien, zonder dat er in zijn hart een greintje genade te vinden is; daarentegen kan men slechts enkele woorden stamelen en toch van binnen diep ervaren, hetgeen daar door de Heilige Geest is geplant.
Er zijn er die niet veel woorden over Christus kunnen spreken, en die toch voor Hem zouden willen sterven. Maar desondanks beweer ik dat de mens die een goede hoop bezit, ons ook behoort te kunnen meedelen waarop! Want als hij ons niet meer kan vertellen, dan dat ‘hij zichzelf een zondaar gevoelt en geen hoop heeft dan in Christus’, is dat wel iets. Maar als hij ons hierover totaal niets kan meedelen, vrees ik dat hij geen echte hoop gekregen heeft. Ik ben me van het feit bewust dat deze opvatting velen niet zal bevallen. Duizenden zien niet de noodzaak van die kennis, die toch van wezenlijk belang is voor een zaligmakende hoop. Zolang iemand ’s zondags naar de kerk gaat en zijn kinderen heeft laten dopen, menen zij dat we daarmee tevreden moeten zijn. ‘Kennis’, zo delen zij ons mee, ‘kan heel goed zijn voor kerkelijke leidslieden, professoren in de godgeleerdheid. Maar het gaat te ver om die van het gewone volk te eisen. Mijn antwoord aan zulke mensen is kort en bondig: Waar vinden wij in heel het Nieuwe Testament dat mensen christenen genoemd werden, als zij niet iets van het christendom kenden? Zal iemand mij ervan trachten te overtuigen dat een christen uit Korinthe, Kolosse, Thessalonika, Filippi of Efeze ons niet zou kunnen zeggen, welke de hoop was voor zijn ziel? Wie het wil, gelove het, ik kan dat niet. Ik geloof dat, wanneer ik van iemand eis om de grond van zijn hoop te kennen, ik alleen maar bezig ben de maatstaf van het Nieuwe Testament te gebruiken.
Onkunde is kenmerkend voor de rooms-katholieke mens. Hij behoort immers tot wat hij ‘de ware kerk’ noemt? Hij doet wat zijn geestelijke hem voorhoudt. Hij vraagt naar niets meer!
Maar onkunde behoort nooit een kenmerk te zijn van een protestants christen. Die behoort te weten wat hij gelooft, en als hij dat niet weet, is hij op de verkeerde weg. Ik verzoek een ieder van u om uw hart te onderzoeken, en na te gaan hoe het er met uw ziel voor staat! Kunt u ons niets meer vertellen dan dat ‘u hoopt zalig te worden?’ Kunt u geen uitleg geven over de grond van uw vertrouwen? Kunt u ter verdere voldoening ons niets tonen dan uw eigen vage verwachting? Als dat het geval is, verkeert u in het dreigende gevaar om voor eeuwig verloren te gaan. Evenals ‘Onkunde’ uit Bunyans “Christenreis”, kunt u het einde van uw reis bereiken en zonder veel moeite door ‘IJdele hoop’ over de doodsrivier worden gezet. Maar dan zult u, evenals ‘Onkunde’, tot uw smart ontdekken dat er voor u geen toegang is in de hemelstad. Want niemand gaat daar binnen dan zij die ‘weten wat, en in Wie, zij geloofd hebben’. Ik vraag mijn lezers dit goed op te merken. Ik geef toe dat er onder ware christenen onderscheiden standen in de genade zijn. Ik vergeet ook niet dat er velen in Gods huisgezin zijn wier geloof erg zwak en wier hoop erg klein is. Maar ik geloof vast, dat de norm van het onderzoek dat ik heb ingesteld, helemaal niet te hoog is. Ik geloof dat de mens die een ‘goede hoop’ heeft, daar altijd enige verantwoording van zal kunnen geven.
J.C. Ryle